EEN STUKJE NON-FICTIE VAN EN OVER WANDA BOMMER


Tijdens een aflevering van Peyton Place werd ik geboren in Amsterdam.
Mijn ouders vonden het belangrijk om mijn zus en mij ‘buiten’ te laten opgroeien, dus als kleuter verhuisd naar een Westfries dorp: Grootebroek. Ligt naast Lutjebroek,  en ja, dat bestaat echt.

Mijn eerste verhaal schreef ik daar, in onze nieuwbouwwijk tussen de weilanden en bollenvelden, toen ik vijf was. Hut meisje n hut paard. Al snel gevolgd door Sinturklas is liv, Bir n hut bos en andere fantasievolle werken. Ik beleefde een prima jeugd in het dorp, maar zodra de puberhormonen vat op me kregen, vond ik het er ondraaglijk saai. Zocht de grenzen op van het fatsoen en de wet om leven in de brouwerij te brengen. Gleed in rap tempo af op school, totdat ik onderaan die glijbaan dringend verzocht werd heen te gaan en nooit meer een voet op het schoolterrein te zetten.

Zodra de mogelijkheid zich voordeed, keerde ik terug naar Amsterdam. Ik was een jaar of zeventien. Via een stage belandde ik bij boekingskantoor Columbus Rock Division, waar ik onder andere voor De Dijk werkte. Naast het werk op kantoor draaide ik een duizelingwekkend aantal rondjes door het Nederlandse clubcircuit. Met verschillende bands, en uiteenlopende functies. Tourmanager, merchandiser, chauffeur, drumroadie - meestal alles tegelijk.

Ergens in het begin van de jaren 90 begon De Dijk een eigen kantoor en ik ging met ze mee. Anno nu doe ik nog steeds de boekingen voor de heren. Ik durf niet eens te becijferen hoeveel gouden horloges er om mijn pols zouden hangen als ik bij een bedrijf met een Gouden Horloges-cultuur gewerkt had.


Tussen de bedrijven door begon ik minstens honderd keer aan een roman. Want dat schrijven, dat liet me niet los. Maar na een regel of twintig zat ik over het algemeen muurvast. Voor mij geldt: zonder plan geen roman. Maar dat wist ik toen nog niet. Bovendien was ik vrijwel nooit thuis (dat popcircuit, die rondjes).  En schrijven is uiteindelijk toch een kwestie van, ja, schrijven. Urenlang op je kont achter een computer zitten en meters maken.

In de zomer van 2001 werd mijn dochter geboren. Het prachtigste mens op aarde, maar dat terzijde. Eén van de veranderingen die het moederschap met zich meebracht, was dat ik vaker thuis was. Binnen de kortste keren had ik al het achterstallige foto-inplakwerk verricht. Was ik klaar voor, laten we zeggen, wat verdieping. Schrijven! Nu dan! In 2003 begon ik aan de Schrijversvakschool. Een ontdekking. Gelijkgestemde zielen, steekhoudende commentaren, geheimen van de smid.

Begin 2005 verscheen er voor het eerst een kort verhaal van mij in Hollands Maandblad. Dat smaakte naar meer. Dat vond ook Vic van de Reijt, toenmalig uitgever bij Nijgh & van Ditmar - een uitgeverij waar rock & roll door de literaire aderen stroomde. Vic bood me een contract aan voor mijn debuutroman en in januari 2008 was het zo ver: Boom verscheen. Direct wist ik dat niets zo lekker ruikt als het eerste exemplaar van je eigen roman. Mijn nieuwe doel werd een exclusief Bommerplankje in de boekenkast. 

Na vijf romans bij Nijgh & van Ditmar uitgebracht te hebben, besloot ik voor nummer zes over te stappen naar de uitgeverij van mijn voormalige redacteur Paul Brandt. In september 2020 verscheen De Ark bij Uitgeverij Brandt. De rest is geschiedenis.
(Deze laatste zin schrijf ik overigens vóórdat De Ark uitkomt. Dankzij dit wazige einde hoef ik mijn biografie niet al te vlot weer bij te werken - ik ben zelf nogal te spreken over deze efficiënte vondst.)